Een paar weken na aanvang van mijn ambtstermijn dacht ik dat ik vooruitgang boekte toen we een uitnodiging ontvingen voor een honkbalwedstrijd van oudgedienden uit Cuba en Venezuela. Over het algemeen nodigden de Cubanen de Interests Section niet uit wanneer ze uitnodigingen verzonden aan het corps diplomatique in Havana. Ook het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken nodigde geen Cubaanse diplomaten uit.

Fidel Castro omgeven door Cubaanse honkbalspelers, 18 november 1999.
Soms was ik blij dat ik niet werd uitgenodigd, omdat dan op 26 juli, de herdenking van de aanval op de Moncada-kazerne, mij de eindeloze toespraken van Fidel bespaard bleven. Maar nu was ik blij dat ik deze onverwachte uitnodiging had ontvangen. Ik hoopte – meer optimistisch dan realistisch – dat dit misschien een klein gebaar was en een reactie op mijn vriendelijke ronde van inleidende telefoongesprekken met Cubaanse functionarissen. Castro coachte de Cubaanse oudgedienden, terwijl de Venezolaanse president Hugo Chávez aan het pitchen was voor zijn nationale ploeg. We gingen het stadion binnen toen een ijzeren slagboom werd neergelaten die duizenden mensen blokkeerde, die nog steeds probeerden binnen te komen. Elke Cubaan houdt van honkbal; de spelers zijn uitstekend en worden vaak opgejaagd door talentscouts van de Amerikaanse Major League. De salarissen die zij in de VS kunnen krijgen, zijn in Cuba ondenkbaar. Degenen die er niet in slagen om een mensensmokkelaar te huren, proberen de Straat van Florida over te steken in een klein bootje met vrienden of familie, of stilletjes te deserteren als hun team in een ander land speelt.
Geen plaats
Met onze uitnodiging in de hand naderden we het gedeelte gereserveerd voor diplomaten. Een over ons hoofd kijkende ambtenaar onderzocht het en vroeg toen welk land we vertegenwoordigden. ‘Estados Unidos’ (de Verenigde Staten), zei ik tegen hem. Zonder enige aarzeling riep hij uit: ‘Er is geen plaats.’ ‘Als er hier geen plaats is, waar moeten we dan naar toe?’ vroeg ik. Hij haalde simpelweg zijn schouders op en liep weg. Terwijl we ons een weg baanden tussen de opgewonden menigte, wilden we uiteindelijk op een bank gaan zitten toen een nogal hooghartige man aankondigde: ‘Nee, señores, dit is niet de plaats voor jullie.’ Ik begon me af te vragen of er ergens een plek was voor ons toen we de internationale media zagen bij de Venezolaanse dugout. We persten ons ertussen en vonden het niet erg om de ruimte te delen met een aantal oudere diplomaten.

Hugo Chávez en zijn vrouw
Geen gewoon spelletje
Vanaf het dak van de dug-out hadden we een goed zicht op Chávez, de president van Venezuela. Zijn dikbuikig profiel weerhield hem er niet van de bal te grijpen en met voldoende kracht Castro’s oudgedienden te raken. We konden Fidel in de Cubaanse dugout zien zitten en vrolijk zien kletsen, mogelijk herinneringen ophalend aan de dagen voor de revolutie, toen hij een snelle worp had die goed genoeg was voor een try-out met oude senatoren in Washington. In de vijfde inning volgden de oudgedienden van Fidel de Venezolanen, totdat enkele oudgedienden, met lange grijze baarden, hits kregen. Het bleek dat dit jongere spelers waren van het nationale team van Cuba die valse baarden hadden aangeplakt. Castro wilde niet van zijn protégé Chávez verliezen, ook al was het maar gewoon een spelletje voor de lol.

Vicki Huddleston toont een korte-golf-radiootje die in Cuba werden verspreid. Op die manier konden Cubanen ook niet-gecensureerde berichten beluisteren.
Betrouwbaar
Misschien waren we niet opgemerkt als ik niet Chávez’s vrouw, Nancy Colmenares, een aantrekkelijke peroxide-blondine, was tegengekomen, die de dug-out naderde toen ik wegging. We botsten letterlijk op elkaar. Ik bood excuses aan, waar geen passende reactie op kwam. Maar het incident ontsnapte niet aan de ogen van de altijd gevoelige Cubanen. De volgende dag meldde de officiële krant Granma dat de Cubaanse oudgedienden hadden gewonnen. Dat was geen verrassing. Verder op in de krant stond echter nog een artikel dat de slechte veiligheidsmaatregelen van de Venezolanen betreurde. Dit was gericht op mijn kortstondige ontmoeting met Colmenares. De Cubanen hielden niet van het idee dat hun vijand nummer één erin geslaagd was om toegang te krijgen tot deze vriendschappelijke wedstrijd. En in plaats van me te gedragen, had ik het lef om de aandacht op mezelf te vestigen door zogenaamd opzij te gaan en de vrouw van hun geëerde gast te begroeten. Ik zei tegen mezelf dat dit een klein incident was; we zouden het zeker goedmaken. Toch waren de voortekenen niet goed. Tijdens mijn eerste paar weken in Havana leek het erop dat Castro geen poging deed positief te reageren op de signalen van president Clinton om de relaties te verbeteren. Ik zou zeker geen betrouwbare tussenpersoon worden.
Bron
* From Our Woman in Havana: A Diplomat’s Chronicle of America’s Long Struggle With Castro’s Cuba door Ambassador Vicki Huddleston. Uitgeverij The Overlook Press, Peter Mayer Publishers, Inc.